Dit waren de werkers van de Vrijwillige Arbeidsdienst van Vlaanderen (1941 - 1944). In de plaats van een wapen droegen ze een schop en spade op de schouder en rug. De VAVV was eerst een onafhankelijke organisatie onder toezicht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. In 1943 trokken de Duitsers de werking volledig naar zich toe. Deze jongens namen, zoals de naam het zegt, vrijwillig dienst. Ze moesten minstens 18 jaar zijn en tekenden voor zes maanden, een termijn die verlengd kon worden. Vaak ging het om studenten, die te kiezen hadden tussen fabriekswerk of de VAVV. Ook Vlaamse idealisten en jonge werklozen. In ‘kamp Baudeloo’ verbleven sinds mei 1943 een honderdvijftigtal arbeidsmannen. Geregeld verplaatsten ze zich te voet, al zingend naar de Heirnisse of de velden. Ze maakten grachten, de Stekense Vaart en Molenbeek schoon en zetten verwaarloosde stukken land om in vruchtbare akkers. Ze hadden eigen kampliederen en hielden af een toe een Vlaamse kermis.
Slagerijen zoals Verschraege mochten vlees leveren aan het kamp. Af en toe konden de kinderen van de buren ook genieten van de lekkere keuken. In 1944 werd de V.A.V.V. ontbonden en werd het kamp achtergelaten. Het leegstaand kamp werd door het Duits leger bij hun aftocht overgenomen; ze lieten bij hun vlucht wapens en munitie achter.